Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorzieningen
Verdeelmodel BUIG-budget
Ontdek hoe de verdeelsleutel werkt en welke ontwikkelingen er spelen in het vakgebied BUIG.
1. Bepalen van de macrobudgetten
De macrobudgetten voor de verschillende regelingen (Participatiewet, IOAW, IOAZW en Bbz) worden door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) jaarlijks afzonderlijk geraamd en vervolgens in één integraal macrobudget opgeteld. In totaal gaat het om ongeveer 6 miljard euro. Het integrale macrobudget wordt over de gemeenten verdeeld.
Jaarlijks worden eind september/begin oktober voorafgaand aan het uitkeringsjaar de voorlopige beschikkingen bekend gemaakt. Het voorlopige budget wordt in de loop van het jaar in de nader voorlopige- en definitieve beschikkingen bijgesteld op basis van actuele informatie over de effecten van beleid, conjunctuur en prijs.
2. De bekostigingssystematiek
De inrichting van de bekostigingssystematiek beoogt de gemeenten financieel te prikkelen om zoveel mogelijk mensen uit de uitkering te houden en aan het werk te helpen.
Overschotten op de Buig-budgetten zijn vrij besteedbaar en tekorten moeten gemeenten in beginsel zelf opvangen. Gemeenten met een groot tekort kunnen onder voorwaarden een beroep doen op een vangnetregeling.
3. Aandeel macrobudget per gemeente
Gemeenten tot 15.000 inwoners ontvangen de Buig-gelden op basis van historische uitkeringslasten. Hun aandeel in het macrobudget in het uitkeringsjaar is gelijk aan hun aandeel in de macro-uitkeringslasten twee jaar daarvoor.
Gemeenten boven 40.000 inwoners ontvangen de Buig-gelden volledig op basis van de objectieve verdeling. De Buig-budgetten van gemeenten met 15.000 tot 40.000 inwoners worden deels historisch en deels objectief bepaald. De verhouding is naar rato van het aantal inwoners. Voor een gemeente met 27.500 inwoners is de verhouding 50-50.
4. Het objectieve kansmodel
Voor de toedeling van de Buig-budgetten gebruikt het ministerie van SZW een objectief verdeelmodel. Vanaf 2015 is dat gebaseerd op het zogenoemde multiniveau-model, dat is ontwikkeld door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), SEO en Atlas voor Gemeenten.
Dit model berekent de objectieve kans dat een huishouden afhankelijk is van een bijstandsuitkering. Die kans is afhankelijk van kenmerken van (i) het desbetreffende huishouden (zoals leeftijd, samenstelling, gezondheid), (ii) de buurt waar dit huishouden woont (overlast en onveiligheid) en (iii) de gemeente (arbeidsmarktkansen). Het objectieve kansmodel is geijkt op basis van het landelijk gemiddelde van de bijstandsafhankelijkheid.
De gedachte achter het objectieve kansmodel is dat een gemeente door de inrichting en uitvoering van eigen beleid ervoor kan zorgen dat de werkelijke kansen op bijstandsafhankelijkheid positief of negatief afwijken van het landelijk gemiddelde.
5. Aanpassingen op het objectieve kansmodel
Sinds de invoering in 2015 zijn er verschillende aanpassingen aan het objectief verdeelmodel gemaakt. Zo is voor het verdeelmodel 2017 de overstap gemaakt van steekproefdata naar een integrale dataset met gegevens van alle Nederlands huishoudens. Ook is destijds de toedeling van middelen aanmerkelijk verfijnd door de toevoeging van nieuwe verdeelkenmerken en het gebruik van verfijndere normbedragen.
In de budgetverdeling voor 2019 is het verdeelmodel verder aangepast. In lijn met het advies van de ROB heeft SZW onderzocht in hoeverre er objectieve factoren zijn die verschillen in het gemiddeld uitgekeerd bedrag per gemeente verklaren. Verschillen kunnen bijvoorbeeld komen door gemeentelijke verschillen in het aanbod van deeltijdwerk, of de kans op een andere uitkering (zoals algemene nabestaandewet, pensioen, gedeeltelijke WW, ziektewet).
Dit onderzoek heeft geleid tot toevoeging van een prijscomponent aan het model. De geldende normtarieven worden gecorrigeerd voor objectiveerbare verschillen in de gemiddeld betaalde uitkering. Dit zou er toe moeten leiden dat het model beter aansluit bij de gemeentelijke opgaven.
Ontwikkelingen in het vakgebied BUIG
Toevoeging van prijscomponent aan het objectief verdeelmodel
Het objectief model is gebaseerd op een kansmodel waarin voor elk individuele huishouden de kans op een bijstandsuitkering wordt geschat. Het geschatte aantal huishoudens in de bijstand wordt vermenigvuldigd met de geldende normatieve tarieven, om zo tot het objectieve budget te komen.
Sinds de invoering in 2015 is het kansmodel jaarlijks verbeterd, bijvoorbeeld door het toevoegen van nieuwe huishoudkenmerken, het gebruik van een integrale dataset met alle Nederlandse huishoudens (in plaats van steekproefdata), en door het gebruik van verfijndere normatieve uitkeringsbedragen. Ook de budgetverdeling voor 2019 is gebaseerd op een aangepast verdeelmodel. In lijn met het advies van de ROB heeft SZW onderzocht in hoeverre er objectieve factoren zijn die verschillen in het gemiddeld uitgekeerd bedrag per gemeente verklaren. Verschillen kunnen bijvoorbeeld komen door gemeentelijke verschillen in het aanbod van deeltijdwerk, of de kans op een andere uitkering (zoals algemene nabestaandewet, pensioen, gedeeltelijke WW, ziektewet).
Dit onderzoek heeft geleid tot toevoeging van een prijscomponent aan het model. De geldende normtarieven worden gecorrigeerd voor objectiveerbare verschillen in de gemiddeld betaalde uitkering. Dit zou er toe moeten leiden dat het model beter aansluit bij de gemeentelijke opgaven.
Instroom statushouders in het budgetjaar meegenomen in het macrobudget
Een deel van de statushouders die in 2018 in Nederland aankomen ontvangt in 2018 een bijstandsuitkering. In het voorlopig macrobudget 2018 was hiermee geen rekening gehouden. SZW heeft dit gecorrigeerd in het definitief macrobudget 2018 door een toevoeging met 118 mln. euro.
Ook in het voorlopig macrobudget 2019 is nu rekening gehouden met de bijstandsafhankelijkheid in 2019 van statushouders die naar verwachting in 2019 in Nederland aankomen. Voorheen werden de kosten van de bijstandsafhankelijkheid (in het budgetjaar) van in het budgetjaar inkomende statushouders niet in het macrobudget meegenomen.
Definitieve vangnetregeling is ingevoerd
In 2017 en 2018 was er sprake van een overgangsregeling in de vangnetuitkering. Vanaf 2019 wordt de definitieve vangnetregeling ingevoerd.
Dit houdt in dat er vanaf 2019 een ‘eigen risico’ geldt van 7,5%. Het tekort tussen 7,5% en 12,5% wordt voor de helft vergoed. Het tekort boven de 12,5% wordt volledig vergoed. Het maximale tekort is dan 10%. In vergelijking met 2018 is de eigen risico drempel gestegen van 5% tot 7,5%. Dit betekent dat het maximale tekort voor eigen rekening is gestegen van 8,75% naar 10%.
Zien is geloven. Vraag een gratis demo aan.
In een gesprek en demonstratie wordt alles zoveel duidelijker.